MAZDA MODEL 6 2016 Handleiding (in Dutch) 

Page 421 of 850

4–244
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
Hoofdindicatie van
kruissnelheidsregelaar (wit)/
instelindicatie van
kruissnelheidsregelaar (groen)

De indicatie heeft twee kleuren.
Hoofdindicatie van
kruissnelheidsregelaar (wit)
De indicatie gaat branden (wit) wanneer
de kruissnelheidsregelaar geactiveerd is.
Instelindicatie van
kruissnelheidsregelaar (groen)
De indicatie gaat branden (groen) wanneer
een kruissnelheid is ingesteld.
Activering/deactivering
Met afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het activeren van het
systeem op de MODE schakelaar.
De hoofdindicatie van de
kruissnelheidsregelaar (wit) licht op.
Druk voor het deactiveren van het systeem
op de OFF/CAN schakelaar.
De hoofdindicatie van de
kruissnelheidsregelaar (wit) gaat uit.
OPMERKING
Wanneer de MODE schakelaar
tijdens de werking van de
kruissnelheidsregelaar wordt
ingedrukt, schakelt het systeem van
de kruissnelheidsregelaar over naar de
afstelbare snelheidsbegrenzer.
Zonder afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het activeren van het systeem
op de ON schakelaar. De hoofdindicatie
van de kruissnelheidsregelaar (wit) licht
op.
Druk voor het deactiveren van het systeem
op de OFF/CAN schakelaar.
De hoofdindicatie van de
kruissnelheidsregelaar (wit) gaat uit.
WAARSCHUWING
Schakel de kruissnelheidsregelaar
altijd uit wanneer deze niet wordt
gebruikt:
Het is gevaarlijk de
kruissnelheidsregelaar ingeschakeld
te laten staan terwijl deze niet
gebruikt wordt, aangezien de
kruissnelheidsregelaar plotseling
geactiveerd zou kunnen worden als de
activeringsknop per ongeluk ingedrukt
wordt, hetgeen verlies van de macht
over het stuur en een ongeluk kan
veroorzaken.
OPMERKING
Wanneer het contact op OFF wordt
gezet, wordt de systeemtoestand
aangehouden die bestond alvorens deze
werd uitgeschakeld. Als bijvoorbeeld
het contact op OFF wordt gezet terwijl
de kruissnelheidsregelaar gebruiksklaar
is, zal het systeem gebruiksklaar zijn
wanneer het contact de volgende keer op
ON gezet wordt.


Page 422 of 850

4–245
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
Instellen van de gewenste
constante snelheid
1 . (Met afstelbare snelheidsbegrenzer)
Druk voor het activeren van het
systeem van de kruissnelheidsregelaar
op de MODE schakelaar.
De hoofdindicatie van de
kruissnelheidsregelaar gaat branden.
(Zonder afstelbare
snelheidsbegrenzer)
Druk voor het activeren van het
systeem van de kruissnelheidsregelaar
op de ON schakelaar. De hoofdindicatie
van de kruissnelheidsregelaar gaat
branden.
2. Accelereer tot de gewenste
kruissnelheid bereikt wordt (deze dient
hoger te zijn dan 25 km/h).
3. Stel de kruissnelheidsregelaar in door
de SET
schakelaar bij de gewenste
snelheid in te drukken. De
kruissnelheidsregelaar wordt ingesteld
op het moment dat de SET
schakelaar
wordt ingedrukt. Laat het gaspedaal
tegelijkertijd los. De instelindicatie van
de kruissnelheidsregelaar (groen) gaat
branden.

OPMERKING
  Onder de volgende omstandigheden
kan de snelheid van de
kruissnelheidsregelaar niet worden
ingesteld:
 


 (Automatische transmissie) 
 De keuzehendel staat in de stand P
of N.
 


 (Handgeschakelde
versnellingsbak)

 De keuzehendel staat in de
neutraalstand.
 


 De handrem is aangetrokken.



 (Voertuigen met afstelbare
snelheidsbegrenzer)
 
 De MODE schakelaar voor de
afstelbare snelheidsbegrenzer
wordt ingedrukt.
 
 Laat de SET of RES / schakelaar
bij de gewenste snelheid los, anders
zal de snelheid bij het ingedrukt
houden van de RES /
schakelaar
blijven toenemen of bij het ingedrukt
houden van de SET
schakelaar
blijven afnemen (behalve wanneer
het gaspedaal ingetrapt wordt).
  Het is mogelijk dat de auto op een
steile helling bij het bergop rijden
kortstondig snelheid mindert of bij
het bergaf rijden snelheid meerdert.
  De kruissnelheidsregelaar wordt
geannuleerd als de rijsnelheid
afneemt tot minder dan 21 km/h,
zoals bij het oprijden van een steile
helling.
  De kans bestaat dat de
kruissnelheidsregelaar wordt
uitgeschakeld wanneer de rijsnelheid
tot ongeveer 15 km/h onder de
vooringestelde snelheid afneemt,
zoals bij het oprijden van een lange,
steile helling.


Page 423 of 850

4–246
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
De rijsnelheid die met behulp van de
kruissnelheidsregelaar is ingesteld wordt
weergegeven in de instrumentengroep.

Type A instrumentengroep
Type B instrumentengroep Multi-informatiedisplay
Active Driving Display

Verhogen van de kruissnelheid
Volg een van onderstaande procedures.
Verhogen van de snelheid met behulp
van de bedieningsschakelaar van de
kruissnelheidsregelaar
Druk de RES /
schakelaar in en houd
deze ingedrukt. De rijsnelheid neemt toe.
Laat de schakelaar bij de gewenste
snelheid los.

Druk op de RES /
schakelaar en laat deze
onmiddellijk los om de ingestelde snelheid
af te stellen. Door de toets meerdere malen
in te drukken wordt de ingestelde snelheid
al naargelang verhoogd.
Verhogen van de snelheid door één
enkele druk op de RES /
schakelaar
Aanduiding in instrumentengroep voor
rijsnelheid aangegeven in km/h: 1 km/h
(0,6 mijl/h)
Aanduiding in instrumentengroep voor
rijsnelheid aangegeven in mijl/h: 1 mijl/h
(1,6 km/h)
Verhogen van de snelheid met behulp
van het gaspedaal
Druk het gaspedaal in om te accelereren
tot de gewenste snelheid. Druk de SET

knop in en laat deze dan onmiddellijk los.
OPMERKING
Accelereer indien u tijdelijk uw
snelheid wilt verhogen wanneer de
kruissnelheidsregelaar is ingeschakeld.
Een hogere snelheid heeft geen invloed
op de ingestelde snelheid en verandert
deze niet. Neem uw voet van het
gaspedaal om terug te keren naar de
ingestelde snelheid.


Page 424 of 850

4–247
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
Verlagen van de kruissnelheid
Druk de SET schakelaar in en houd deze
ingedrukt. De rijsnelheid neemt geleidelijk
aan af.
Laat de schakelaar bij de gewenste
snelheid los.

Druk op de SET
schakelaar en laat deze
onmiddellijk los om de ingestelde snelheid
af te stellen. Door de toets meerdere malen
in te drukken wordt de ingestelde snelheid
al naargelang verminderd.
Verlagen van de snelheid door één
enkele druk op de SET
schakelaar
Aanduiding in instrumentengroep voor
rijsnelheid aangegeven in km/h: 1 km/h
(0,6 mijl/h)
Aanduiding in instrumentengroep voor
rijsnelheid aangegeven in mijl/h: 1 mijl/h
(1,6 km/h)
Hervatten van de kruissnelheid bij
snelheden hoger dan 25 km/h
Als de kruissnelheid door een andere
methode dan door het bedienen van de
OFF/CAN schakelaar geannuleerd werd
(zoals door het indrukken van rempedaal)
en het systeem nog steeds geactiveerd is,
zal de meest recent ingestelde snelheid
automatisch hervat worden wanneer de
RES /
schakelaar ingedrukt wordt.
Indien de rijsnelheid tot minder dan 25
km/h is afgenomen, de rijsnelheid tot 25
km/h of hoger laten toenemen en de
RES /
schakelaar indrukken.
Tijdelijk annuleren
Gebruik voor het tijdelijk annuleren
van het systeem, een van de volgende
methoden:
 


 Druk het rempedaal een weinig in.



 (Handgeschakelde versnellingsbak) 
 Druk het koppelingspedaal in.



 Druk op de OFF/CAN schakelaar.
Als de RES / schakelaar wordt ingedrukt
wanneer de rijsnelheid 25 km/h of hoger
is, keert het systeem terug naar de eerder
ingestelde snelheid.


Page 425 of 850

4–248
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
OPMERKING
  Als zich een van de volgende
gevallen voordoet, wordt de
kruissnelheidsregelaar tijdelijk
uitgeschakeld.
 


 De handrem is aangetrokken.



 (Voertuigen met afstelbare
snelheidsbegrenzer)

 De MODE schakelaar voor de
afstelbare snelheidsbegrenzer
wordt ingedrukt.
 


 (Automatische transmissie) 
 De keuzehendel staat in de stand P
of N.
 


 (Handgeschakelde
versnellingsbak)
 
 De keuzehendel staat in de
neutraalstand.
 
 Wanneer de kruissnelheidsregelaar
tijdelijk wordt uitgeschakeld
door zelfs maar één van de
uitschakelomstandigheden van
toepassing, kan de snelheid niet
opnieuw ingesteld worden.
  (Automatische transmissie)  De kruissnelheidsregelaar kan tijdens
het rijden in de handgeschakelde
modus niet worden uitgeschakeld
(keuzehendel is verplaatst van
de stand D naar M). Ook als de
transmissie terug in een lagere
versnelling wordt gezet, vindt er dus
geen afremmen op de motor plaats.
Als snelheidsmindering vereist is, de
ingestelde snelheid verlagen of het
rempedaal intrappen.
Deactiveren
Wanneer een kruissnelheid is
ingesteld (instelindicatie van
kruissnelheidsregelaar (groen) gaat
branden)
Houd de OFF/CAN schakelaar lang
ingedrukt of druk 2 maal op de OFF/CAN
schakelaar.
Wanneer geen kruissnelheid is
ingesteld (hoofdindicatie van
kruissnelheidsregelaar (wit) gaat
branden)
Druk op de OFF/CAN schakelaar.


Page 426 of 850

4–249
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
*Bepaalde modellen.
Bandenspanningcontrolesysteem *
Het bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) controleert de bandenspanning van alle
vier banden. Als de bandenspanning van één of meerdere banden te laag is, waarschuwt
het systeem de bestuurder door middel van het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem in de instrumentengroep en een pieptoon. Het systeem
controleert de bandenspanning indirect op basis van de gegevens die door de ABS
wielsnelheidssensors worden verzonden.
Om het systeem correct te kunnen laten werken, dient het systeem met de voorgeschreven
bandenspanning (waarde op bandenspanningslabel) geïnitialiseerd te worden. Volg de
procedure en voer de initialisatie uit.
Zie Initialiseren van het bandenspanningcontrolesysteem op pagina 4-252 .
Het waarschuwingslampje gaat knipperen als het systeem defect is.
Zie Waarschuwingsindicatie/waarschuwingslampjes op pagina 4-55 .


ABS wielsnelheidssensor


Page 427 of 850

4–250
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
OPGELET
  Elke band, inclusief het reservewiel (indien voorzien), dient maandelijks in koude
toestand gecontroleerd te worden en op de bandenspanning gebracht te worden
welke wordt aanbevolen door de autofabrikant op het voertuiginformatieplaatje of
bandenspanningslabel. (Als uw auto banden van een verschillende maat heeft dan de
maat die op het voertuiginformatieplaatje of bandenspanningslabel staat aangegeven,
dient u de juiste bandenspanning voor deze banden te bepalen.)
 Bij wijze van extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust met een
bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) dat een verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning laat branden wanneer de bandenspanning van één of meerdere
van uw banden beduidend laag is. Wanneer dus het verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning gaat branden, dient u te stoppen en uw banden zo spoedig mogelijk te
controleren en deze op de juiste spanning te brengen. Rijden met een band waarvan de
bandenspanning beduidend laag is, kan oververhit raken van de band en bandenpech
veroorzaken. Te lage bandenspanning verhoogt ook het brandstofverbruik, leidt tot
snellere slijtage van het bandenpro¿ el en kan de bestuurbaarheid en remweg nadelig
beïnvloeden.
 Houd er rekening mee dat het TPMS systeem geen remedie biedt voor een onjuist
bandenonderhoud en het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder de juiste
bandenspanning te handhaven, ook als een te lage bandenspanning nog niet het niveau
heeft bereikt dat het TPMS verklikkerlichtje voor lage bandenspanning gaat branden.
 Uw auto is ook uitgerust met een TPMS storingindicator om aan te geven wanneer het
systeem niet correct functioneert.
 De TPMS storingindicator is gecombineerd met het verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning. Wanneer het systeem een storing bespeurt, gaat het verklikkerlichtje
gedurende ongeveer één minuut knipperen en blijft vervolgens continu branden.
Deze volgorde blijft voortduren telkens wanneer de auto opnieuw gestart wordt voor
zolang als de storing blijft bestaan. Wanneer de storingindicator brandt, bestaat de
kans dat het systeem een lage bandenspanning niet zoals bedoeld kan opsporen of
melden. Storingen in het TPMS systeem kunnen zich voordoen om uiteenlopende
redenen, zoals het vervangen of verwisselen van banden of velgen op de auto welke
verhinderen dat het TPMS systeem juist kan functioneren. Controleer steeds de TPMS
storingindicator na het vervangen van één of meer banden of velgen op uw auto om er
zeker van te zijn dat na het vervangen of verwisselen van banden en velgen het TPMS
systeem juist blijft functioneren.
  Om foutieve aÀ ezingen te voorkomen neemt het systeem gedurende een korte tijd
steekproeven alvorens een probleem te melden. Als gevolg zal een band die snel
leegloopt of plotseling lek is geraakt niet onmiddellijk door het systeem gemeld
worden.


Page 428 of 850

4–251
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
OPMERKING
Aangezien dit systeem kleine veranderingen in de toestand van de banden bespeurt, kan
het tijdstip van de waarschuwing in de volgende gevallen vroeger of later zijn:
 
 De maat, het merk, of de soort banden verschilt van de speci¿ catie. 
 De maat, merk of de soort band verschilt van de overige, of de mate van bandenslijtage
is onderling buitengewoon verschillend.
  Er wordt gebruik gemaakt van runÀ at banden, studless banden of sneeuwkettingen. 
 Er wordt gebruik gemaakt van een noodreservewiel (het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem gaat knipperen en blijft vervolgens continu branden).
  Er is een band gerepareerd met behulp van de lekke band noodreparatieset. 
 De bandenspanning is veel hoger dan de voorgeschreven spanning, of de
bandenspanning wordt plotseling lager om een bepaalde reden, zoals bij een band die
tijdens het rijden lek springt.
  De rijsnelheid is lager dan ongeveer 15 km/h (inclusief wanneer de auto tot stilstand
gebracht wordt), of de rijtijd is korter dan 5 minuten.
  Bij het rijden op een buitengewone oneffen weg of een glad, bevroren wegdek. 
 Krachtig sturen en bij herhaling snelle acceleratie/deceleratie, zoals bij hard rijden op
een bochtige weg.
  De belasting van de auto rust op één band, zoals bij het plaatsen van zware bagage aan
één zijde van de auto.
  Initialisering van het systeem is niet uitgevoerd met de voorgeschreven
bandenspanning.


Page 429 of 850

4–252
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
Initialiseren van het
bandenspanningcontrolesysteem
In onderstaande gevallen dient het
initialiseren van het systeem uitgevoerd te
worden om het systeem normaal te laten
functioneren.
 


 De bandenspanning wordt afgesteld.



 De banden worden onderling uitgewisseld.



 Een band of wiel wordt vernieuwd.



 De accu is vernieuwd of volledig uitgeput.



 Het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem brandt.

Initialiseringsmethode

1. Parkeer de auto op een veilige plaats en
trek de handrem stevig aan.
2. Laat de banden afkoelen, stel
vervolgens de bandenspanning van alle
vier (4) wielen af op de voorgeschreven
spanning zoals aangegeven op het
bandenspanningslabel op het frame van
het bestuurdersportier (portier open).
Zie Banden op pagina 9-12 .
3. Zet het contact op ON.
4. Houd de instelschakelaar van het
bandenspanningcontrolesysteem
ingedrukt en controleer dat het
waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem in de
instrumentengroep tweemaal knippert
en dat er eenmaal een pieptoon klinkt.


OPGELET
Als de initialisering van het
systeem uitgevoerd wordt zonder de
bandenspanning af te stellen, kan het
systeem de normale bandenspanning
niet bespeuren en bestaat de kans dat
het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem niet
gaat branden als een bandenspanning
laag is, of dat het lampje gaat branden
ook als de bandenspanningen normaal
zijn.
Stel de bandenspanning van alle vier
banden af en initialiseer het systeem
wanneer het waarschuwingslampje
brandt. Als het waarschuwingslampje
om een andere reden dan een lekke band
gaat branden, is de bandenspanning van
alle vier banden mogelijk op natuurlijke
wijze afgenomen.
De initialisering van het systeem wordt
niet uitgevoerd als de schakelaar tijdens
het rijden wordt ingedrukt.


Page 430 of 850

4–253
Tijdens het rijden
Dieseldeeltjes¿ lter
Dieseldeeltjes¿ lter
(SKYACTIV-D 2.2)
Het dieseldeeltjes¿ lter verzamelt en
verwijdert de meeste deeltjes (PM) in de
uitlaatgassen van een dieselmotor.
Dieseldeeltjes die verzameld zijn door
het dieseldeeltjes¿ lter worden tijdens
normaal rijden afgevoerd, echter in de
volgende gevallen bestaat de kans dat de
dieseldeeltjes niet worden verwijderd en
dat het dieseldeeltjes¿ lter indicatielampje
gaat branden:
 


 Als er met de auto continu met een
snelheid van 15 km/h of minder wordt
gereden.
 


 Als er met de auto bij herhaling
gedurende een korte periode van tijd
(10 minuten of minder) wordt gereden
wanneer de motor koud is.
 


 Als de auto langdurig stationair blijft
draaien.
OPMERKING
Het is mogelijk dat het motorgeluid en
de reuk van de uitlaatgassen verandert
wanneer de dieseldeeltjes tijdens het
rijden worden afgevoerd.
Dieseldeeltjes¿ lter indicatielampje


Wanneer het lampje brandt
De dieseldeeltjes (PM) kunnen niet
automatisch verwijderd worden en de
hoeveelheid verzamelde deeltjes (PM)
hebben een bepaalde hoeveelheid bereikt.
Trap nadat de motor
voldoende is opgewarmd
(motorkoelvloeistoftemperatuur 80 °C of
hoger) het gaspedaal in en rijd met een
snelheid van 20 km/h of meer gedurende
ongeveer 15 tot 20 minuten om de
dieseldeeltjes te elimineren.
Wanneer het lampje knippert
Raadpleeg een deskundige reparateur, bij
voorkeur een of¿ ciële Mazda reparateur.
OPGELET
Als het dieseldeeltjes¿ lter
indicatielampje brandt en u als normaal
met de auto blijft doorrijden, zullen de
dieseldeeltjes toenemen en bestaat de
kans dat het indicatielampje begint te
knipperen. Laat de auto onmiddellijk
door een deskundige reparateur, bij
voorkeur een of¿ ciële Mazda reparateur
inspecteren als het dieseldeeltjes¿ lter
indicatielampje begint te knipperen. Als
de auto niet geïnspecteerd wordt en u
met de auto blijft doorrijden, bestaat de
kans dat de motor defect raakt.
OPMERKING
Wanneer het dieseldeeltjes¿ lter
indicatielampje knippert, wordt het
motorvermogen beperkt om het
dieseldeeltjes¿ lter te beschermen.


Page:   < prev 1-10 ... 381-390 391-400 401-410 411-420 421-430 431-440 441-450 451-460 461-470 ... 850 next >